Een stukje geschiedenis…

De oudste geschreven bronnen

De oudste geschreven bron die het bestaan aantoont van een kapel of kerk gewijd aan O.-L.-Vrouw aan de zuidzijde van de Dijle dateert pas uit 1255. Dat jaar stond de bisschop van Kamerrijk, Nicolaas III van Fontaines, toe dat de “Ecclesiam” van Onze-Lieve-Vrouw aan de overzijde van de Dijle zich verzelfstandigde tot een eigen parochie. Hiermee maakte O.-L.-Vrouw-over-de-Dijle zich los van het kapittel van Sint-Rombouts, dat in 1116 of 1134 de rechten op de parochie Mechelen had verworven.

Een hypothese suggereert dat de kerk van O.-L.-Vrouw-over-de-Dijle de parochiekerk van Mechelen was in de periode vóór de overdracht van de parochierechten aan het kapittel van Sint-Rombouts in 1116 of 1134. Momenteel zijn er echter geen feiten voorhanden die deze of andere hypothesen onderbouwen.

Wel zo goed als zeker is dat er van de in 1255 vermelde kapel of kerk geen bovengrondse resten behouden bleven. Eind mei 1342 vernielde een zware brand een groot deel van de Mechelse binnenstad, waarbij de parochie van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle zeer zwaar getroffen werd. Het lijkt waarschijnlijk dat het bestaande gebedshuis toen volledig vernield werd.

Start bouw huidige kerk

Nog voor het einde van de 14de eeuw werd gestart met de wederopbouw van de door de stadsbrand verwoeste parochiekerk. De eerste steenlegging betekende het begin van de huidige gotische kruisbasiliek. Van deze vroege bouwperiode bleven echter geen geschreven bronnen bewaard. Vandaag gaan historici ervan uit dat de onderste geleding van de toren, gebouwd in witte kalkzandsteen, het oudste gedeelte van de kerk is. Deze kwam vóór 1403 tot stand, samen met de aangrenzende gevels van de zijbeuken en de in de toren ingewerkte zuilen van de middenbeuk.

De speklagen van blauwe steen in de noordelijke zijbeukgevel wijzen op een afzonderlijke bouwfase.

De oudste vermelding van de toren dateert van 1485. Tijdens de opstand (1483-1492) van de Vlaamse steden tegen aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) zou de Brabantse stad Mechelen bewakers op de toren van de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk hebben geplaatst. In 1516 kreeg de toren zijn eerste klok. Die 5580 pond zware klok werd gegoten door Willem Van den Gheyn en Hans Poppenruyter.

De financiële middelen van het kerkbestuur geraakten daarna stilaan op. Er werd daarom voorrang gegeven aan de afwerking van de kruisbeuken en van de vierde torengeleding. In 1548 was de verlenging van de noordelijke kruisbeuk klaar, in 1572 deze van de zuidelijke kruisbeuk. De puntgevels van de kruisbeuken werden rijkelijk versierd. Op de puntgevel van de noordelijke kruisbeuk kwam het beeld te staan van Onze-Lieve-Vrouw, op de puntgevel van de zuidelijke kruisbeuk dat van de heilige Blasius. Het ontwerp van het laat-gotische noordportaal wordt toegeschreven aan de Mechelse architect Rombout II Keldermans (1460-1531). Het optrekken van de vierde torengeleding startte vermoedelijk vanaf 1550. In 1585 bestelde het kerkbestuur een tweede luidklok in het Mechelse atelier van de familie van den Gheyn. Het bereik van de klokken werd nog eens vergroot met de aankoop van twee luidklokken in 1595, die de namen Gabriël en Henricus kregen. In tegenstelling tot de toren bleven de absis en de drie aanpalende koorkapellen noodgedwongen onafgewerkt.

Godsdienstoorlogen

Naast financiële problemen legden de godsdienstoorlogen en de Tachtigjarige Oorlog de bouwwerken stil vanaf de late 16de eeuw. Een gemetste noodmuur sloot vanaf 1566 het koor af. De voortdurende conflicten in de regio zorgden niet alleen voor het stilvallen van het bouwproces. De kerk werd ook bedreigd door de rondtrekkende legers van zowel opstandelingen als Spanjaarden. In 1566 wisten enkele moedige schippers de kerk nog te beschermen tegen protestantse beeldenstormers. In 1572 had de kerk minder geluk. Tussen 2 en 5 oktober 1572 werd Mechelen belaagd door de Spaanse Furie. De stad had in augustus namelijk de poorten opengezet voor de Geuzen, die de stad bezetten in naam van Willem van Oranje. Het Spaanse tegenoffensief volgde echter snel. Troepen onder leiding van Don Frederik (1537-1583) en de hertog van Alva (1507-1582) namen de stad in. Alva stond bovendien toe dat zijn soldaten de stad tot op de laatste cent mochten plunderen. De Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk deelde in de klappen en werd geplunderd. Toen ze de stad in 1580 opnieuw veroverden op de Spanjaarden, vernielden de Geuzen dan weer het kerkinterieur en verwijderden ze alle katholieke symbolen. De protestanten gebruikten de kerk daarna vijf jaar lang als calvinistisch gebedshuis.

Barok

Vanaf 1585 werd het opnieuw rustiger in de stad. Mechelen kwam weer onder Spaans-katholiek gezag te staan. Samen met de herinrichting van de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk kwamen ook de bouwactiviteiten weer op gang. In 1599 kochten de kerkmeesters een beiaard van elf klokken van de Mechelse klokkengieter Peter III van den Gheyn (1553-1618). De bestaande naald van de gesloten spits moest daarom plaatsmaken voor een opengewerkte lantaarn. In 1602 waren de werken aan de spits voltooid en luidden de nieuwe klokken. In 1607 werd op de viering een tweede torentje gerealiseerd, een zogenaamd scheltorentje. Het schip en het al gerealiseerde deel van de kooromgang werden tussen 1635 en 1637 overwelfd. Enkel het oostelijke deel van de kooromgang en de drie oostelijke koorkapellen waren nu nog onvoltooid.

De 17de-eeuwse barokke absis en koorkapellen.

Al vanaf de 15de eeuw beschikte de kerk over talrijke altaren die werden ingericht en onderhouden door verschillende gilden en ambachten. Tijdens de woelige jaren van de Opstand in de tweede helft van de 16de eeuw verdween evenwel het merendeel van de achtentwintig altaren in de kerk. Vanaf het einde van die eeuw leverden de gilden en ambachten opnieuw de nodige inspanningen om hun patroonheilige in de kerk te kunnen aanroepen. Een voorbeeld daarvan is de aankoop van het schilderij De wonderbare visvangst van Peter Paul Rubens in 1618. De gilde van de visverkopers kocht dit schilderij voor hun kapel voor 1600 gulden, een enorm bedrag in deze periode. In het midden van de 17de eeuw was het tenslotte de beurt aan de onafgewerkte kooromgang met absis. Op 20 oktober 1642 werd voor deze uitbreiding grond aangekocht van het nabijgelegen gasthuis. Aartsbisschop Jacob Boonen (1573-1655) legde datzelfde jaar nog de eerste steen. De stichting van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw in 1643 bespoedigde mee de bouw van de absis en de drie aansluitende koorkapellen. Voor het ontwerp was architect Jacques Francart (1583- 1651) aangesteld. Hij was hofschilder en architect van de Spaanse aartshertogen Albrecht en Isabella. Naar de toenmalige tijdsgeest van de Contrareformatie ontwierp Francart een barokke absis. Die werd gebouwd tussen 1642 en 1652. In 1667 werd een tweede doksaal geplaatst in het zuidelijke deel van het koor, werd de huidige orgelkast vervaardigd door Jan Vergaelen en voorzien van een nieuw orgel door Jan Bremser alles bekostigd door het Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën.  Ook het klokgelui dat uit de toren kwam, klonk vanaf 1682 anders. Op 30 oktober werd namelijk de nieuwe beiaard ingewijd. De bestaande beiaard (1599) was kort ervoor aangevuld en herschikt met de beiaardklokken van de Sint-Romboutskathedraal. Het klokkenspel bestond nu uit maar liefst 31 klokken. In 1690 werden er dat zelfs 33. Een nieuwe luidklok uit het Leuvense atelier van J.B. Daems bracht het aantal luidklokken vanaf 1679 op vijf. Het hoogaltaar werd in dezelfde periode voltooid, naar een ontwerp van Antoon Pastorana (1640-1702). Het altaarstuk werd geleverd door (Jan) Erasmus Quellin. Na bijna tweehonderd jaar was de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk voltooid.

18de-eeuwse preekstoel en de beeldengroep

De eerste helft van de 18de eeuw was nog een voorspoedige tijd voor de Onze-Lieve-Vrouw-over de-Dijlekerk. Dankzij de inspanningen van het kerkbestuur en van gulle parochianen werd het interieur van de kerk verder aangekleed. In 1718 werd onder meer een nieuwe preekstoel besteld bij de Antwerpse beeldhouwer Willem Kerricx. De middenbeuk van het schip werd verrijkt met een imposante beeldengroep van de twaalf apostelen, Maria en Christus de Zaligmaker. De samenstelling van de luidklokken wijzigde in 1753 nog licht.

Franse Revolutie

De intocht van de Fransen in 1794 luidde een andere tijd in. Het antiklerikale bewind maakte een einde aan de bloei van de kerk. Het kapittel werd opgeheven. Bovendien namen de Fransen heel wat kunstvoorwerpen mee. Op 31 juli 1794 pakten ze zelfs het schilderij De wonderbare visvangst van Rubens in en brachten het naar Parijs. Daar zou het tot in 1815 blijven. Ook de klokken moesten het ontgelden. Ze werden in 1798 hergoten tot kanonnen. Pas in 1819 kwam er een nieuwe luidklok, die het kerkbestuur aankocht bij Andreas van den Gheyn. In 1809 plaatsten de Fransen een semafoor – een seinmast voor een optische telegraaf – op het scheltorentje. De spits van het torentje moest daarvoor wijken en werd afgebroken. De semafoor werd in 1814 verplaatst en in 1847 definitief verwijderd. Pas in 1949 zou de spits van het torentje worden hersteld. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werd er bijna onafgebroken gewerkt aan het kerkgebouw. Na de woelige jaren onder Frans bewind had de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk nood aan dringende herstelwerken. Bovendien werd de kerk geregeld getroffen door noodlottig onweer, wat de nood aan restauratie nog vergrootte. Na twee blikseminslagen op 16 februari 1860 en 26 juli 1861 dreigde de torenspits zelfs neer te storten.

Wereldoorlog I

In augustus en september 1914 werd de stad Mechelen zwaar getroffen door Duitse bombardementen. Ook de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk deelde in de klappen. De Duitse artillerie trof voornamelijk de zuidzijde van de kerk. De inslagen vernielden talrijke glasramen. De dagkanten en de muurdammen van de derde travee van de hoofdbeuk werden weggerukt. Op enkele plaatsen waren de muren en de gewelven doorboord. De Kerkfabriek probeerde daarop erger te voorkomen en startte meteen met enkele noodherstellingen. Architect Meyns maakte het bestek op voor deze voorlopige maatregelen, zoals het toemetselen van uitgeschoten ramen en het dichtleggen van de daken met gegoudronneerd papier. De voorlopige noodherstellingen werden in 1920 definitief aangepakt. Henri Meyns was ook na de oorlog de architect van dienst en leidde de werken. De daken werden hersteld met leien. Toegemetselde vensters werden opnieuw opengemaakt.

De kleurrijke glasramen uit 1968.

Wereldoorlog II

Maar op 17 april 1944 werden de herstellingswerken al teniet gedaan. Brandbommen van een geallieerd luchtbombardement op Mechelen troffen die dag de kerk. De Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk brandde twee dagen lang. De schade was enorm. Het gebinte en de daken gingen volledig in de vlammen op. Alleen het dak van de absis bleef bewaard. Ook de torenspits stortte in. De gewelven hielden als bij wonder stand, maar hadden hard te lijden gehad onder het bluswater. Bovendien liepen de buitengevels ernstige schade op door het vuur. Opnieuw trof de Kerkfabriek meteen de nodige maatregelen om de kerk te beschermen tegen verdere schade. Een onweer sloeg evenwel opnieuw toe. De vrijstaande puntgevel van de zuidelijke kruisbeuk met bovenaan een beeld van de heilige Blasius kon geen weerwerk meer bieden tegen regen en wind en stortte in op 7 september 1944. In zijn val sleurde de gevel drie gewelven van de kruisbeuk mee in de vernieling, net als het altaar van het Heilige Graf, het orgel en de vloer. Op 18 februari 1945 deelde de kerk nogmaals in de klappen. Een vliegende bom ontwrichtte de monelen en het maaswerk van de vensters en beschadigde de rest van de 19de en 20ste-eeuwse neogotische glas-in-loodramen. Die waren trouwens al zwaar beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Herstel 1949-1953

Na de oorlog trof architect Désiré Beeck (1880-1960) de nodige beveiligingsmaatregelen, zoals een noodafscherming van de vensters en een voorlopig plafond. Bovendien trof hij voorbereidingen voor de definitieve herstelling van de oorlogsschade. In 1947 had Beeck zijn bestek klaar. In 1949 startten de werkzaamheden. Architect Beeck schuwde daarbij geen moderne materialen. Zo werd het dak opgetrokken uit onbrandbaar materiaal, bestaande uit een ijzeren dakconstructie met onderdekplaten van holle brikken. Voor het herstellen van de ringbalken, de treden van de traptoren en de vloeren liet hij gewapend beton aanvoeren. Ondanks de meningsverschillen met de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen wist Beeck de eerste fase van de wederopbouw van de kerk wel af te ronden. De heropbouw van de zuidelijke puntgevel, de restauratie van de buitenmuren, de ingestorte torentrappen en de klokkenkamer werden door hem nog voltooid. Het einde van deze werken werd door de Commissie in 1953 vastgesteld als uitgevoerd volgens de regels van de kunst. Een aangepast voorstel voor fase twee sneuvelde evenwel. De impasse tussen de architect en de Commissie was vanaf 1954 te groot. Uiteindelijk kon de kerkfabriek pas in 1962 het startschot geven voor de tweede fase. Désiré Beeck was dan reeds overleden.

Architect Lauwers 1963-1968

De impasse tussen architect Beeck en de Commissie zorgde voor een vertraging van zeven jaar. Na het overlijden van Beeck trad architect Jan Lauwers naar voren als zijn opvolger. Ook Lauwers had, als lid van de Commissie, loodrecht tegenover Beeck gestaan. De twee architecten verschilden in hun restauratievisie. Désiré Beeck was geschoold in de architectuur van de neostijlen, in het bijzonder de neogotiek, en paste deze stijlprincipes toe in zijn restauratie. De jongere Lauwers daarentegen werd sterk beïnvloed door het principe van het ‘primitieve karakter’ van een monument. Hij volgde hierin de Franse architect Viollet-le-Duc (1814-1879). In Lauwers’ restauratievisie zou dit principe zich gaan uiten in het herstellen van de eigenheid van de materialen, zowel in aard als in kleur, en de krachtige lijnen van de gotische architectuur.

Jan Lauwers kwam in de jaren 1960 ook in een nieuw tijdskader terecht. Twaalf jaar na het begin van de eerste fase van de wederopbouw, was de katholieke Kerk met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) een nieuwe weg ingeslagen. De ‘aggiornamento’ die het Concilie nastreefde betekende het ‘bij de tijd brengen’ of het moderniseren van de Katholieke Kerk. Deze vernieuwing was nadien sterk terug te vinden in de nieuwe liturgie – en in het daaraan aangepaste kerkinterieur. Lauwers’ ideeën om het primitieve, gotische karakter te herstellen, sloten aan op de ideeën van verinnerlijking en versobering na het Tweede Vaticaans Concilie. In 1963 begon architect Lauwers met de herstelling van de beschadigde daken boven de kooromgang. In datzelfde jaar liet hij ook twee bijgebouwen slopen, de noordeljke sacristie uit 1663 en de 19de-eeuwse opslagplaats. In de plaats van de sacristie liet hij een grotere sacristie bouwen. De sacristie tegen de eerste zuidelijke koorkapel behield hij wel, maar hij voegde een tweede venster toe aan de zuidgevel. Tegen de oostgevel van deze sacristie liet hij aansluitend een omvangrijke nieuwe weekkapel bouwen.

Ondertussen wachtten er zeventig beschadigde glas-in-loodramen op een definitief herstel. In de winter van 1963 vingen de werken aan. De monelen en het maaswerk werden nagekeken. De onbruikbaar geworden stenen werden vervolgens vervangen. De glas-in-loodramen waren tijdens de Tweede Wereldoorlog haast volledig vernield. In 1968 kregen de vensters nieuw glas, bestaande uit verschillende, kleurrijke abstracte motieven naar een ontwerp van architect Lauwers. Intussen werd er gestart met de heropbouw van de torenspits. De klokkenkamer was eerder al hersteld. De spits op de torenromp werd na advies van de Koninklijke Commissie hersteld in haar oorspronkelijke, vooroorlogse vorm. Uiteindelijk volgde de architect het advies van de Commissie, met het verschil dat de nieuwe spits een lengte kreeg van 77 in plaats van 69 meter. De vernieuwde spits was daarmee een uitgerokken interpretatie van de vroegere bekroning. In 1965 plaatste de firma Petit en Fritsen uit Aarle-Rixtel (Nederland) een nieuwe beiaard van 50 klokken in de toren. In 1965 begon Lauwers ook aan de interieurrestauratie. Zijn plannen werden grotendeels een herwerking van die van architect Beeck, maar met dat verschil dat hij het primitieve karakter van het gebouw wilde herstellen. Lauwers streefde naar een herwaardering van de gotische architectuur en naar stijleenheid. Hij nam daarmee afstand van het neogotische karakter van de plannen van Beeck. Lauwers’ restauratievisie betekende een ingrijpende hertekening van het interieur. De meest ingrijpende werken bestonden uit:

 – het verlengen van de koorvloer tot het midden van de viering. Om de ruimte verder open te trekken, verdween de afscheiding tussen het priesterkoor en de kooromgang. In de viering plaatste architect Lauwers een nieuw dienstaltaar;

– het verwijderen of verplaatsen van de barokke altaren in de dwarsbeuken. De barokke portalen werden vervangen door een moderne variant;

– het verwijderen van bijna alle afwerkings- en witsellagen op het natuurstenen parament. Lauwers liet het pleister op de muurvlakken, de kolommen en de pijlers, het triforium en de gewelfribben verwijderen. Daardoor verdwenen er ook verschillende 15de- en 16de-eeuwse muurschilderingen. Op het einde van de jaren 1960 was het vooroorlogse, barokke en bepleisterde interieur grotendeels verdwenen. Het maakte plaats voor de stijl waarin het gebouw was ontworpen: de gotiek. Desalniettemin bleven verschillende barokke interieurelementen, voornamelijk in de middenbeuk en het hoogkoor.

2003-2009

Dertig jaar na de restauratie van Lauwers drong een grondige buitenrestauratie zich op. De buitengevels oogden sterk vervuild en de dakbedekking vertoonde ernstige problemen. De nodige restauratiedossiers werden vervolgens voorbereid en in twee fasen uitgevoerd onder leiding van het architectenbureau Karel Beeck en architect Chris Troniseck en uitgevoerd door aannemer Van Loy & Cie. De eerste fase bestond uit de restauratie van de daken en de hoge geveldelen. De tweede fase deed de lagere gevels en de westertoren aan. De gevels werden zacht gereinigd met een mengsel van water, lucht en zand zodat het patina van het natuurstenen parement behouden bleef. Verweerde stenen werden waar nodig bijgewerkt met een minerale herstelmortel. Enkel wanneer dit om bouwtechnische redenen nodig was, werd er overgegaan tot vervanging van de slechte delen door Franse Massangis steen. De gevels werden daarna quasi volledig hervoegd met een hydraulische kalkmortel en kregen tenslotte een waterwerende behandeling.

2019-

Recent werden volgende restauratie- en renovatiewerken uitgevoerd en worden gepland:

2019-2022 groot onderhoud orgel inclusief asbestsanering

2020-2022 restauratie en relocatie Rubenstriptiek

2021 proefrestauratie muurschilderingen

2022 vervanging goten en leien dak transepttorens, herstellen barokke voluten

2022-2023 renovatie elektriciteit en verlichting

2023 vervanging leien dak westertoren

2023-2024 renovatie CV